Laudatio uitgesproken door H.A. Kramers op 20 januari 1938, bij de promotie van Johanna Hildegonda Margaretha Brunings. Dr. Brunings, Zoowel voor Uzelf als voor mij is de dag van heden een reden van voldoening. Gij behoorde reeds tot de kleine groep van theoretische physici, die ik aantrof, toen ik in Leiden de plaats van de door ons beide zoo diep betreurde Ehrenfest kwam innemen. Dat gij steeds een der stille verzorgers van het Colloquium zijt geweest, heb ik weten te beschouwen, gedeeltelijk als een uiting van Uw toewijding en liefde voor ons vak, gedeeltelijk ook als een uiting van pieteit tegenover Ehrenfest; dat zijn van die zaken, waar ik U zeer dankbaar voor ben. Maar nu over Uw wetenschappelijk werk, in 't bijzonder over deze dissertatie. We hadden, ge weet het nog, aanvankelijk eenige moeilijkheid met het vinden van een geschikt onderwerp. We waren het er beide over eens, dat het niet in de eerste plaats moest gaan om iets zeer moeilijks, maar om iets aan de hand waarvan ge uw zelfstandigheid zoudt kunnen opbouwen. Dat was zeer essentieel; gij lijdt -- ge weet het zelf -- aan die ziekte die Uw geslacht zoo vaak eigen is, bescheidenheid en diffidentie. Ik geloof, dat het onderwerp, waarop gij thans den doctorsgraad gehaald hebt, u inderdaad geholpen heeft. Ge hebt er hard aan gewerkt; slechts de ingewijde kan weten hoeveel uren er aan nauwgezette numerieke arbeid door u besteed zijn. En ook slechts de ingewijde kan apprecieren, het nuchtere standpunt van waaruit Uw berekeningen gemaakt zijn; ge hebt nl. niet a priori tabelletjes willen verkrijgen waar de exp. en calc. waarde precies zouden samenvallen; het zou, zooals gijzelf opmerkt, niet moeilijk geweest zijn hier aan een schoone schijn en aan de ijdelheid te offeren. Ik hoop dan ook (dat) gijzelf steeds met voldoening op dit werk moogt teruzien, en dat het U helpen zal bij Uw verdere weg op het pad der natuurkunde.