Het lot van wetenschappelijke archieven

In het oude Kamerlingh Onnes Laboratorium aan het Steenschuur in Leiden lag het gehele archief op zolder. Meest in 't oog springend was een enorme verzameling overdrukken van artikelen uit tijdschriften als Annalen der Physik, Comptes Rendus en Philosophical Magazine, toegestuurd door collega's van Onnes. Verder: kladversies van artikelen, laboratoriumcorrespondentie, mappen over elektrische installaties, gasmotoren en hinderwetvergunningen, begrotingen, stapels losse exemplaren van de Communications of the Laboratory of Physics of the University of Leiden (Onnes' eigen tijdschrift), proceedings van internationale koudeconferenties, foto's, grafieken van isothermen, enzovoort, enzovoort.

Het vertrek van de Leidse natuurkunde uit het oude Kamerlingh Onnes Laboratorium, in de jaren negentig voltooid, heeft het archief geen goed gedaan. Ruimte is geld en de ruime zolder aan het Steenschuur werd verruild voor wat verspreide kasten in het Huygenslaboratorium aan de rand van de stad. In die operatie is bij gebrek aan ruimte eerst een deel van het archief richting universiteitsbibliotheek gesluisd. Het betreft laboratoriumcorrespondentie uit de jaren 1907-1917, toen Willem Keesom conservator was, en mappen over specifieke onderwerpen, zoals de kwestie van de ‘ontplofbare toestellen’ uit de jaren 1895-1898 (toen de gemeente Leiden en het college van curatoren der universiteit een laboratorium dat met brandbare gassen werkte, nog wel op een steenworp afstand van de plek waar in 1807 een kruitschip was ontploft, uit de binnenstad wilden verbannen). Systematiek in de selectie van dat materiaal ontbreekt. In afwachting van verdere bewerking is het eind jaren tachtig voorlopig in de fietsenkelder van het toenmalige bestuursgebouw van de Leidse universiteit geparkeerd. Tien jaar later werd alles in dozen gepakt en ergens in het nieuwe bestuursgebouw opgeslagen. De archiefdienst van de universiteit mist de mankracht en de expertise om het materiaal adequaat te inventariseren. De weg naar de universiteitsbibliotheek is nog lang.

Wat op zolder aan het Steenschuur resteerde mocht wel mee naar het Huygenslaboratorium, zij het dat het volumineuze overdrukkenarchief is geruimd nadat ‘beroemde’ publicaties eruit waren gelicht. Zonde, want de waarde van die overdrukken school er juist in dat ze tezamen Onnes' externe contacten in beeld brachten.

Toevallig heb ik op het Kamerlingh Onnesarchief zicht, maar zulke situaties doen zich elders ongetwijfeld ook voor. Wie weet wat in stilte al niet aan bronnenmateriaal is weggegooid. Het probleem: er is geen structuur, geen visie, geen beleid, geen ruimte, geen prioriteit, geen geld, geen toezicht. De wetenschapshistorische kennis om zorgvuldig met archieven om te gaan ontbreekt, er is geen inspectie, personele middelen om archieven te ordenen, te inventariseren en te ontsluiten zijn afwezig. Bij Kamerlingh Onnes had een enkele gepensioneerde fysicus er aardigheid in delen van het archief te ontsluiten, maar voor het overige zag niemand ernaar om. Gelukkig is het tij aan het keren: met de opkomst van de wetenschapsgeschiedenis aan de natuurwetenschappelijke faculteit in Leiden groeit het besef dat er dringend iets gebeuren moet.

Het zou mooi zijn als archieven, in plaats van ze weg te stoppen, zouden promoveren tot iets om mee te pronken. Iets soortgelijks geldt voor de oude meettoestellen.

In het Oortgebouw, naast het Huygenslaboratorium, staan beneden wat toestellen uitgestald die uit het oude Kamerlingh Onnes Laboratorium zijn meegenomen. Een heliumliquefactor, een zware vacuümpomp, een elektromagneet: ze getuigen van een glorieus verleden. Ook de muur met autografen van beroemde fysici, een traditie die Paul Ehrenfest schiep, heeft in die hal een plaats gevonden en aan de wand hangen de drie Zeemanramen, glas in lood vervaardigd door Harm Kamerlingh Onnes, een neefje van Heike. Weg uit hun vertrouwde omgeving - inmiddels omgetoverd tot vestiging van de Leidse rechtenfaculteit, met behoud van de grote collegezaal uit 1923 en de Lorentzpoort uit 1933 - maken ze in half gemusealiseerde staat een ontheemde indruk. Wat niet wegneemt dat ze mooi zijn om te zien. Wie weet brengen ze experimentatoren die er dagelijks langskomen, op weg van meethal naar kantine, op het idee dat de toestellen die zij nu koesteren soms een tweede leven waard zijn.

Dirk van Delft, De Gids. Jaargang 168, blz. 260-268 (2005).